OVER DE GRACHT
De Staatse belegeraars leggen 's nachts twee dammen aan over de gracht en men begint met het ondermijnen van de faussebraye. Overdag is het onmogelijk voor de aanvallers om te werken omdat hevig kanons- en musketvuur dit verhinderden.
De verdedigers van de vesting hopen nog steeds op ontzet en doen alles om de aanval van het Staatse leger te stagneren. Overdag gooit men met vuurballen en pekkransen om het werk van de vorige nacht weer te vernielen, maar tegen het ondermijnen van de faussebraye kon men vanuit de stad echter niets doen.
Verreyken doet nog enkele aanvallen op de loopgraven van het Staatse leger om het werk te verstoren, maar die hebben weinig effect.
Nadat Verreyken vergeefs op het ontzettingsleger gewacht heeft, valt hij de loopgraven van het kwartier van graaf Ernst van Nassau aan, maar na een gevecht moet hij terugtrekken tot binnen de stadswallen. Wel rijdt hij die nacht nog twee maal uit om het ontzettingsleger te ontmoeten, maar keer tenslotte onverrichter zake naar de stad terug.
De volgende dag wordt door een Staatse soldaat een duif geschoten die in de stad "haere jonghen hadt". Deze duif was door een jongen uit de stad "die by donkeren de wakkerheit der waghten was ontsnapt" naar graaf Hendrik gebracht. De onfortuinlijke duif had bij de terugtocht naar de stad een briefje bij zich met een bericht van graaf Hendrik voor de stad: