De circumvallatielinie rond Groenlo
tijdens de belegering door Staatse troepen in 1627

door drs. J.E. van der Pluijm

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) ging het om het bezit van vestingsteden. Echte veldslagen kwamen weinig voor. De belegering en verovering van een stad duurde minstens enkele weken en soms maanden.
Frederik Hendrik trok begin juli 1627 met een leger van 22.000 man voetvolk en 5.000 ruiters vanuit het westen van de Nederlanden per schip over de Rijn naar Emmerich om Groenlo te gaan belegeren. Niet alleen de manschappen maar ook alle voor de belegering benodigde materialen en ook voedselvoorraden werden per schip naar het oosten vervoerd. Van Emmerich ging de tocht over land naar Groenlo. Dat was niet alleen een stoet van voetvolk (soms met vrouw en kinderen), ruiters en paarden, maar ook van een groot aantal bespannen wagens om alle materialen en voorraden te vervoeren.
Voor alle ter plaatse te verrichten graafwerkzaamheden werden te Dordrecht de volgende benodigdheden ingescheept:

Karren voor één paard met al het

noodzakelijke voor kar en paard

 

100

Kruiwagens compleet

6000

Reservewielen voor kruiwagens

300

Spillen voor de kruiwagenwielen

1000

Planken om kruiwagens te repareren

200

Kleine nagels voor hetzelfde doel

1000

Handkarren om graszoden te vervoeren

150

Schippershaken lang en kort

150

Rieken met 2 en 3 pins vorken

150

Schoppen om graszoden te steken

300

Andere schoppen

10000

Batsen om zand te scheppen

2000

Houwelen

1000

Handbijlen

600

Grote bijlen

1200

Bijltjes

600

Kapmessen

600

Alleen al voor het vervoer van deze materialen waren veel wagens nodig. Bij aankomst van het leger voor Groenlo werden meteen alle toegangswegen afgesloten en was voor de soldaten, behalve het bouwen van hutten, het eerste werk het aanleggen van een omwalling rond de legerkampen. De soldaten waren verplicht daaraan mee te werken. Dat was in hun soldij begrepen. Het verrichten van de werkzaamheden bij het bouwen van overige aanvals- en verdedigingswerken was niet in de soldij begrepen. In het leger bevonden zich altijd wel aannemers, die voor een uit te voeren werk (bijvoorbeeld de circumvallatielinie, batterijen, approches, galerijen) tegen extra betaling in het leger soldaten wierven. Voor deze extra verdiensten was onder de soldaten grote belangstelling.


De inrichting van de legerkampen
Er werden bij aankomst voor Grol drie legerkampen ingericht. Één op de Lievelder Es, één in de buurtschap Zwolle en één ten westen van de stad in Avest. Voor het legerkamp op de Lievelder Es was de natuurlijke grens van die es grotendeels ook de grens van het kampement. Voor het legerkamp in de buurtschap Zwolle kon, vanwege het vlakke terrein, voor een strikt rechthoekige vorm worden gekozen.
De verdeling van de regimenten over de kampementen zal reeds bij de voorbereiding van de tocht naar Grol zijn vastgesteld. Daarbij werd uitgegaan van het aantal regimenten ruiters, het aantal regimenten voetvolk, het aantal wagens, de hoeveelheid artillerie en wat dies meer zij zoals zoetelaars, etc.


Indeling van het kampement van Fredrik Hendrik op de Lievelder Es volgens Blaeu.
Er waren daar rond de 15.000 soldaten gelegerd. Het noorden boven.


Indeling van het kampement van Fredrik Hendrik op de Lievelderes volgens Visscher.
Het noorden rechts boven. De opstelling van de hutten is aangegeven.


Indeling van het kampement van Ernst Casimir van Nassau in de buurtschap Zwolle.
Er waren daar rond de 8.000 soldaten gelegerd.


Indeling van het kampement van de Admiraal van Holland in de buurt van Beltrum.
Er waren daar rond de 2.000 soldaten gelegerd.

Deze indelingen werden door de kwartiermeester-generaal meegedeeld aan de kwartiermeesters van de verschillende regimenten en bij aankomst voor Groenlo ter plaatse met stokken uitgezet. Die kwartiermeesters zetten op hun beurt binnen het hen toegewezen gebied ook weer met stokken het begin en einde van iedere rij hutten en van de tussenliggende straten uit. Vervolgens gaf de sergeant van iedere compagnie voor iedere hut, waarin twee soldaten verbleven, door middel van stokken op de vier hoeken de plaats aan waar die moest komen staan. Bij een regiment ruiters kwam daar nog bij de plaats waar de paarden moesten worden gestald.
De soldaten werden in de legerkampen in door hen zelf te bouwen hutten ondergebracht. Deze vrij lage, rechthoekige onderkomens waren voorzien van een zadelvormig strodak dat tot op het maaiveld doorliep. De voorwand (met deur) was uit planken opgetrokken, de achterwand was een heiplaggen- of graszodenstapeling. Ieder van deze onderkomens bood aan twee soldaten beschutting tegen weersinvloeden. De soldaten sliepen daarin op een laag stro.

Als het legerkamp op die manier was ingedeeld werd buitenom de toegewezen gebieden 60 meter vrijgehouden als 'alarmplaats'. Daar omheen moest een 2,40 m brede aarden wal met daarvoor een even brede gracht worden aangelegd. Op de plaats waar de gracht moest komen groeven pioniers een ca. 15 cm brede en ca. 15 cm diepe greppel, waarmee de grens tussen gracht en wal werd aangegeven. Het verdere graafwerk gebeurde door het voetvolk van de verschillende in dat legerkamp gelegerde regimenten naar rato van het aantal soldaten in ieder regiment.


De omwalling van een Staats legerkamp
Bij Groenlo legde Frederik Hendrik in totaal vijf legerkampen aan. Drie werden er direct bij aankomst aangelegd; twee werden later ingericht. De legerkampen waren omgeven door een gracht en een aarden wal, die van een borstwering was voorzien.
Wil men bij het aanleggen van de omwalling van een legerkamp een rechtopstaand iemand volledig dekking bieden, dan moet men een wal van minimaal manshoogte opwerpen. Moesten de soldaten van achter die wal zelf vuur kunnen uitbrengen dan was zo'n wal aan de binnenzijde van een opstap voorzien. De rest van de aarden wal boven die opstap diende dan als borstwering, die een staande schutter een optimale (van zijn voet tot zijn borst reikende) dekking tegen vijandelijk vuur bood en waar bovenuit hij zelf nog vuur op de vijand kon uitbrengen.
De meest efficiënte wijze van werken bij het aanleggen van een wal was het graven van een gracht en het pal daarachter opwerpen van de uitgegraven grond. De gracht (al dan niet met water gevuld) vormde voor een aanstormende vijand en met name voor de ruiterij een aanzienlijke hindernis en bood daardoor de schutter achter de borstwering extra veiligheid.
De aarden wal rond een legerkamp had een hoogte van zes voet (één voet is ca. 30 cm) met op maaiveldhoogte een breedte van acht voet. Aan de binnenzijde lag er een drie voet breed en anderhalf voet hoog banket voor, dat als opstelplaats voor de schutters diende. De gracht was zes voet diep en op maaiveldhoogte acht en op de bodem ongeveer twee voet breed. Aan de veldzijde was de taludhelling van de wal ongeveer 65o. Bij de borstwering was de helling steiler ca. 85o (zie hierna onder circumvallatielinie).
In Grollae obsidio van Hugo de Groot treffen we de volgende schets van de dwarsdoorsnede van de wal van een legerkamp:


De circumvallatielinie
Om bij de belegering van de in Spaanse handen zijnde vesting Grol niet tussen twee vuren te komen liggen begon Frederik Hendrik, na het gereed komen van de legerkampen en alvorens de stad aan te vallen, meteen met het realiseren van een ringvormige aarden wal op zo'n 2,5 km van de stad: de zogenaamde circumvallatielinie.
Er was bij het bouwen van die linie haast geboden, want men diende er rekening mee te houden dat binnen afzienbare tijd een Spaans leger naar Groenlo zou trekken om de stad te ontzetten.
De circumvallatielinie had een lengte van ca. 15 kilometer. Voor het zich langs de gehele linie van legerkamp naar legerkamp verplaatsen moest men te paard een afstand van bijna drie uur gaans afleggen.


Een flink gebied was nu onder controle van het leger van Frederik Hendrik (het noorden onder).


De circumvallatielinie op de kaart van Bleau, zoals opgenomen in het boek Grollae obsidio van Hugo de Groot. Het noorden linksboven.

De ringvormige circumvallatielinie had een lengte van 15 à 16 km (te paard 3 uur gaans). In het noordoosten is zeker een derde deel van de linie dubbel uitgevoerd. In en langs de linie lagen 5 legerkampen en werden 4 schansen, 14 redoutes, 3 hoornwerken en 14 overige verdedigingswerken (o.a. redans) aangelegd. De vijfde schans werd buiten de linie aangelegd.
De vijf kampementen (kwartieren) lagen verspreid langs de ring. Drie kampementen waren onderdeel van de linie. De twee overige lagen in het noordwesten tegen de binnenzijde van de linie, omdat ze later werden aangelegd toen de ring reeds gesloten was.


Wal en gracht van de circumvallatielinie
De linie bestond in hoofdzaak uit een aarden omwalling met daarvoor een droge of natte gracht. De aarden wal rond Grol was ongeveer 1,80 m hoog. De gracht ervoor was ca. 2,10 m breed.
De beide taluds van de uitgegraven gracht hadden een helling van ca 65o. Daarbij kalfde de zanderige grond net niet af. De uit losse grond opgeworpen wal met borstwering kon aan de grachtzijde dan ook eveneens een hellingshoek van maximaal 65o krijgen.


De wal van de linie was slechts zes voet (ca. 1,80 m) hoog en was op maaiveldhoogte (inclusief opstap)
negen en aan de bovenkant van de borstwering drie voet breed.
De gracht was op maaiveldhoogte zeven en op de bodem slechts twee voet breed.

Bij het graven van een gracht van de afgebeelde afmetingen kwam per strekkende voet ca. 27 kubieke voet grond ter beschikking. Voor een van een borstwering voorziene 6 voet hoge wal met opstap was per strekkende voet ca. 30 kubieke voet grond nodig. Om deze 30 kubieke voet grond te verkrijgen, zou men dus feitelijk een bredere en/of diepere gracht moeten graven. De 3 ontbrekende kubieke voet bestonden echter uit van elders aangevoerde heideplaggen of graszoden. Die heideplaggen of graszoden werden in het omliggende gebied gestoken en met handkarren aangevoerd. Aan de binnenzijde van de wal werd de borstwering met een stapeling van heideplaggen of graszoden bekleed en kon daardoor steiler zijn (ca 85o). Schutters vonden dan tegen die borstwering enige steun. Om een schutter de nodige voetruimte te geven moest een banket drie voet breed zijn en aan de bovenzijde van heideplaggen of graszoden zijn voorzien.


Het profiel hierboven, van de gracht van de circumvallatielinie, laat zien dat onder de bouwvoor (= ploegdiepte) de gracht nagenoeg ongeschonden bewaard is gebleven. Aan de veldzijde (links) heeft de gracht een taludhelling van ca. 65o. Aan de walzijde ligt de taludhelling hier echter tegen verwachting bij ongeveer 45o. Bij het na de inname van de stad slechten van de linie is de wal in de gracht geschoven. De donkere stukken zijn heideplaggen. Zoals uit het links boven gelegen lichter gekleurde gedeelte van de grachtvulling blijkt werd bij het in 1627 slechten van de linie niet meteen de gehele gracht opgevuld.
Aangenomen dat de ruiters waren vrijgesteld van het werk aan de circumvallatielinie beschikte men over 22.000 man voetvolk voor het bouwen van de circumvallatielinie. De werkzaamheden die moesten worden verricht om de verschillende elementen van de linie (zoals, schansen, redoutes, hoornwerken enz.) te bouwen waren arbeidsintensiever dan het werk aan de eenvoudige linie. Aangenomen dat de eenvoudige linie (incl. dubbele linie) ca. 21 km was en iedere soldaat die daar aan moest werken 1,5 m voor zijn rekening nam, dan kon dit gebeuren door 14.000 man. Dan waren nog altijd 8.000 soldaten beschikbaar voor het werken aan schansen, redoutes, hoornwerken enz.


De dubbele linie
Tijdens de belegering van 1627 ontdekten de Staatse troepen geheel onverwacht dat de heide ten noorden en noordoosten van Grol droog was. Dit was in tegenstelling tot wat men bij eerdere belegeringen had vastgesteld toen het betreffende terrein tamelijk drassig was. Er zouden nu van die kant wel 2000 ruiters in front op de stad af kunnen stormen. Om daar voldoende bescherming tegen te bieden werd de circumvallatielinie in dat gebied dubbel aangelegd.


Van de Hollandse Schans tot aan de Slinge (net voorbij het legerkamp van Ernst Casimir)
werd de circumvallatielinie dubbel aangelegd


De dubbele linie is op deze luchtfoto duidelijk waarneembaar


Schansen
Langs de grote toegangswegen naar Groenlo werden schansen aangelegd. De vijf aangelegde schansen waren vierhoekige sterreschansen met op de hoekpunten bastions. De namen van de schansen werden ontleend aan de regimenten die ze hadden aangelegd en er ook in gelegerd waren: Franse schans, Engelse schans, Hollandse schans, Friese schans.
Het binnenterrein van de schansen bij Groenlo was. Op ieder hoekpunt lag een naar buiten uitstekend bolwerk met twee facen en twee flanken. Op die bolwerken werden een of meer kanonnen geplaatst.
In de schansen hielden gedurende de gehele belegering soldaten de wacht. Als er gevaar dreigde sloeg men van daaruit bij dag alarm door het geven van rooksignalen en gaf men vuursignalen bij nacht.
Het aantal in een schans te legeren manschappen bepaalde de grootte van de schans en was afhankelijk van het ter plaatse dreigende gevaar. Zo lag de grootste schans, de Engelse Schans, vooruitgeschoven in het gebied waar men de aanval van een ontzettingsleger verwachtte.


Buiten de linie ten zuidoosten van het kampement van Frederik Hendrik lag op het hoogste
punt in de regio de Engelse Schans. Het noorden links boven.


Plattegrond en profiel van de Engelse en de Friese Schans

De wal rond de Friese Schans was dus slechts 3 m hoog, wat correspondeert met een grachtbreedte van 18 voet (kleiner dan van de Hollandse en de Engelse Schans).
Van de Franse Schans en de Schans Altena zijn geen plattegronden en profieltekeningen bekend. De afmetingen van de schansen en van de gracht rond die twee schansen zal door middel archeologisch onderzoek moeten worden vastgesteld.
Van de Hollandse Schans is door archeologisch onderzoek inmiddels bekend dat de bodem van de gracht ca. 7,5 m breed was.

Afmetingen van drie

schansen in meters.

 

 

 

Binnenterrein

Buitenom

Friese Schans

35 x 35

95 x 95

Hollandse Schans

50 x 50

125 x 125

Engelse Schans

75 x 75

160 x 160

 

 

 


Profiel van de bodem van de gracht rond de Hollandse Schans

Bij de belegering van Den Bosch in 1629 (zie afbeelding hierboven) hanteerde Frederik Hendrik voor de gracht van een schans dezelfde afmetingen als in onderstaande tekening uit Grollae obsidio.
Het is enigszins merkwaardig dat in Grollae obsidio de hier aangegeven breedte van de gracht niet overeenstemt met de in dat zelfde boek opgenomen profieltekeningen van de grootste van de bij Groenlo gebouwde schansen (de Engelse en de Hollandse Schans).


Op deze luchtfoto van de Franse Schans ligt de linie als extra verdedigingsgordel voor de schans (zie pijlen)

Rond sommige schansen was in het veld buiten de gracht een extra hindernis in de vorm van een paalwerk geplaatst Dat was een rij op korte afstand van elkaar verticaal in de grond gedreven palen die voorzien waren van ijzerwerk: de zogenaamde scheurbroeken. Mocht een vijand hier doorheen gebroken zijn en de gracht zijn overgestoken, dan stuitte hij op een aan de veldzijde geplaatst staketsel (een rij schuin naar boven stekende, puntige stokken, die het beklimmen van de wal extra moesten bemoeilijken). Deze stormpalen of palissaden waren doorgaans 1,8 meter lang en 15 centimeter dik. Ze waren met een onderlinge tussenruimte van 30 centimeter ongeveer 90 centimeter diep, op de grens van de wal en de borstwering, in de wal gestoken. Frederik Hendrik nam naar Grol 2000 lange en 6000 korte palissaden mee.

Op een bolwerk (bastion) van een schans kon geschut worden opgesteld. Vanaf het binnenterrein van een schans konden de kanonnen via opritten in stelling worden gebracht. In de borstwering waren soms schietgaten (embrasures) gemaakt.
Soms ook werden, om de kanonniers achter de borstwering dekking tegen vijandelijk vuur te bieden, aan weerszijden van een kanon iets meer dan manshoge schanskorven geplaatst. Een schanskorf was een cilindervormige mand zonder bodem, bestaande uit verticale in de grond gestoken houten paaltjes, waartussen horizontaal vlechtwerk van twijgen. Door paaltjes in de grond te drukken werden de schanskorven vastgezet en vervolgens gevuld met grond. De kanonnen stonden op een houten plankier om wegzakken te voorkomen.


Redoutes
In de linie waren 14 redoutes opgenomen. Dat waren kleine, gesloten schansen. Redoutes waren behalve kleinere verdedigingswerken, vooral ook waarnemingsposten waarmee de kleinere zandwegen naar Groenlo werden bewaakt. Ook vanuit redoutes kon met rook- dan wel vuursignalen alarm worden geslagen.
De vierkante redoutes waren aan de buitenzijde (inclusief gracht) ca. 85 voet (= ca. 25 m) breed. Het binnenterrein was meestal 50 voet (ca. 15 m) in het vierkant. Van een redoute was de wal op maaiveldhoogte ca. 20 voet (= ca. 6 m) breed met daarvoor nog een extra opstap van 3 voet (= ca. 2,75) en stak (met een vijf voet (= ca. hoge borstwering) 9 voet boven het maaiveld uit. Hoe hoger een wachtpost stond opgesteld, hoe verder hij over zijn omgeving kon uitkijken. Een redoute stak slechts drie voet uit boven de wal van de circumvallatielinie ernaast. Net zoals bij de schansen was de wal van de circumvallatielinie ook hier buitenom de redoute doorgetrokken.
De borstwering moet een helling van 85o hebben gehad en derhalve met een stapeling van heideplaggen of graszoden bekleed zijn geweest.

Het is opmerkelijk dat bij redoutes de gracht 60 cm dieper was dan bij de overige verdedigingswerken in de linie. Bij graven van de gracht van een redoute kwam per strekkende voet 96 kubieke voet grond ter beschikking om daarvan de wal aan te leggen. Daarvoor was echter per strekkende voet minstens 135 kubieke voet nodig. Een deel van het verschil kan nog wel verklaard worden door het gebruik van heideplaggen of graszoden, maar dan ontbreekt er nog een deel. Bovendien maakt de tekening de indruk dat het terreplein verhoogd is ten opzichte van het omliggende maaiveld, waardoor nog meer grond nodig moet zijn geweest. Over de aanvoer van extra grond is niets anders bekend dan dat daar de 'karren met één paard' voor dienden.


Luchtfoto van de redoute aan de Ruiterweg.
Buitenom de redoute de buitenste gracht van de dubbele wal


Hoornwerk
Een hoornwerk is een uitbouw van de linie bestaande uit een korte courtine tussen twee halve bastions. Behalve dat een hoornwerk plaats bood om er manschappen in te legeren was het hoofddoel om bij een vijandelijke aanval flankerend vuur te kunnen geven. De lange rechte flanken aan de buitenkanten sloten aan op de wal van de linie.


De luchtfoto wekt de indruk dat het gedeelte van het Groot Hoornwerk dat binnen de linie lag
ook voorzien was van een gracht. Archeologisch onderzoek heeft dit bevestigd.


Redan
Een redan is een in de keel open veldwerk bestaande uit twee aaneensluitende rechte wallen (facen). Het kunnen geven van flankerend vuur was het hoofddoel. In de ter beschikking staande literatuur ontbreken gegevens over de maatvoering van de redans. De omwalling ervan zal waarschijnlijk even hoog zijn geweest als de wal van de linie.


Ten oosten van de Franse Schans lagen een redoute, een hoornwerk en twee redans.
Binnen de linie waren daar twee batterijen gebouwd.


Lunet
Een lunet was een afzonderlijk, breed, ondiep werk met twee facen, die naar binnen gebroken zijn, waardoor twee flanken ontstaan; in de keel open, dan wel op eenvoudige wijze beveiligd.


Batterij
Een batterij als veldwerk was aan de achterzijde en op de beide flanken voorzien van een meestal uit schanskorven bestaande wal.


De verovering van een stad
Om een stad te kunnen veroveren moest men via loopgraven de oevers van de gracht zien te bereiken, deze oversteken en vervolgens de onderwal en de hoge aarden wal daar achter zien te nemen.

Met loopgraven of approches bereikte men de oever van de gracht. Had men de oever van de gracht bereikt dan moest men vervolgens het water uit de gracht zien weg te laten lopen. Dan pas kon men beginnen met allerlei materiaal een dam in de gracht aan te leggen om daarop een tunnel te bouwen. Als die tunnel was aangelegd kon men aan de overkant een springlading aanbrengen en een deel van de onderwal opblazen.

Men was er soms weken mee bezig voordat men die onderwal had bereikt. Als daar een springlading werd aangebracht en daarmee een deel van de onderwal werd weggeblazen kan men daar onder aan de hoofdwal komen. Door ook in die hoofdwal een springlading aan te brengen om daarmee een deel van de hoofdwal op te blazen was de stad reddeloos verloren. Meestal kwam het niet zover en gaf de stad zich al over als de vijand in de onderwal was gekomen.